Het prepareren van huiden:
Huiden houden de kou tegen door de isolerende werking van lucht. Haren zijn hol en gevuld met lucht. Niets voor niets waren huiden in vroeger tijd onmisbaar in de koude dagen. Huiden werden o.a. verkregen door jacht en het slachten van eigen vee. Zodra de huid los is, leg je deze enkele uren in een stromende beek. Hierna was je nog eens grondig de huid van alle vuil en bloedresten. Hierna moet de huid een nacht in de urine staan. Ochtend urine is hiervoor het beste omdat hier de meeste amoniak in zit. Door de inwerking van urine en de zuren trekt de huid samen. Hierdoor wordt de haarinplant dichter en steviger. Hierna mag je de huid wel weer uitspoelen. Dan volgt het vlezen, je gebruikt hiervoor een omgevallen boom en legt de huid hier met de haarkant op deze boom. Met en scherp mes schraap je nu alle vleesresten, vet en bindweefsel weg. Doe dit secuur! Hierna volgt het beitsen. Leg nu de huid met de haarkant op een zuivere ondergrond. Zorgt nu dat je een hoeveelheid vogelmest of andere mest hebt verzameld. Maak daar een smeuïge brij van en smeer hier de huid mee in. Als nu de huid na enkele uren glibberig aanvoelt is hij gereed. (de huid moet dan tussen duim en wijsvinger sponsachtig aanvoelen. Spoel de huid nu grondig uit en laat hem in de zon drogen. Dit kunnen we doen om de huid in te spannen in een raamwerk. Als dit gebeurd is voelt de huid hard en stug aan.Om hem soepel te maken gaan we de huid slichten. Met een dikke knuppel wrijven we grote cirkels over de huid. Af en toe wat vet aan de knuppel doen, maar zeker niet te veel want anders wordt de huid poreus. Nu is de huid klaar voor verder gebruik, bijv om er jassen van te maken. Let wel op de huid is niet gelooid, dus de binnenkant mag niet te lang vochtig blijven. En mocht dit toch een keertje voorvallen dan de huid altijd goed laten opdrogen. Willen we echt leer maken, dan moeten we een heel ander proces op de huiden toepassen.
Het roken van huiden:
Basis principe blijft het zelfde als boven omschreven. Echter we slichten de huid nog niet. na het drogen wordt de huid gerookt. Hierdoor krijgt de huid aan de binnenkant een mooie bruingele kleur. Het roken kan op verschillende manieren gebeuren. Het eenvoudigste is om een huid boven een vuurplaats te spannen, en dient dan meteen als vonkenvanger. Omdat de vuurplaats niet elke dag gestookt zal worden duurt het vrij lang voor dat zo'n huid gerookt is. We kunnen ook een ‘wigwam’ maken waarbij de huiden dienst toen als ‘tentdoek’. Maak van wilgentenen een eenvoudig koepel constructie. Leg hierop de huid met de vleeskant naar beneden. Dek nu heel de koepel af met andere huiden of geschikt materiaal. In de wigwam zorgen we nu dat er een vuurtje brandt dat heel veel rook geeft. Zorg er wel voor dat het vuurtje niet te heet wordt. Een klein ‘trekgaatje’ in de bovenkant zorgt ervoor dat de rook door de koepel trekt. Beste is om een ‘Dakota vuurtje’ te stoken (zie prehistorische kook en baktechnieken) Het roken op deze manier neemt zo'n 7 uur in beslag. Belangrijk is dat de huid de rook op kan nemen daarom moet deze heel goed droog zijn voordat we met het roken beginnen. Na het roken kan eventueel de huid weer soepel worden gemaakt om deze te slichten. Het voordeel van een gerookte huid is dat deze meer ‘nat’ kan verdragen als een normaal geprepareerde huid ( zie boven) . Na het drogen van een natte gerookte huid zal deze zijn soepelheid ook blijven behouden.
Zo, heeft Eduard wat te doen ;-)